Daar zit je dan. Alleen in je aanleunwoning, die geen aanleunwoning meer is omdat ze de zorgflat gesloten hebben. Fasciliteiten die het leven een klein stukje aangenamer kunnen maken zijn er niet meer. Contacten heb je daardoor nog minder dan normaal.
Ik kom bij je op bezoek samen met de hond. Je komt me enthousiast tegemoet gelopen achter je rollator. De hond herken je meteen en je gezicht straalt. Je ogen ontmoeten de mijne en heel even zie ik de twijfel daarin, je herkent me even niet. Plots verandert je oogopslag en zie ik dat je weer weet wie ik ben. Gelukkig voor jou en ook voor mij. Je bent blij dat ik er ben want je vertelt dat je nooit bezoek krijgt van iemand. Alleen van de verzorgenden die je 2 keer per dag komen helpen met de dagelijkse verzorging. Je vertelt me verhalen van vroeger, verhalen die ik al vele malen heb gehoord maar die je nu heel anders verteld dan een tijdje geleden. Het is net of je geheugen door elkaar is geschud en er daarna een onsamenhangend verhaal van maakt. Personen kloppen niet meer met data en plaatsen. Je kijkt voor je uit met de blik op oneindig en ik zie hoe je worstelt om op woorden te komen.
We praten over koetjes en kalfjes. Je vraagt me hoe het met onze kat gaat, hoe het met mijn kinderen is en of mijn oudste dochter het naar haar zin heeft op de middelbare school. “Je hebt toch nog een dochter hé? Een met hele grote voeten, oneindig grote voeten”. Ik moet moeite doen om mijn wenkbrauwen niet te fronsen en moet met een pokerface te blijven kijken zodat je niet ziet dat ik je niet meer begrijp. Je hebt het over mijn zus die je hebt gezien met haar dochter, ik vraag of haar andere meisje er ook bij was. Je kijkt heel bedenkelijk en zegt “ze heeft toch maar 1 meisje?” Je zegt “vindt je het niet ook verschrikkelijk dat je tante en oom gescheiden zijn? Hij is heel ver weg gaan wonen en ik zie hem nooit meer.” (Mijn tante en oom zijn echt nog steeds bij elkaar en wonen nog steeds in Weert…..) Gruwelijke herinneringen aan je oorlogsjaren komen plots boven drijven, ik zie dat je ze niet wil herbeleven maar het lukt je niet om ze te verdrijven. Je jeugd was allesbehalve onbezorgd, je groeide op in armoede en moest dingen meemaken die een meisje van 18 niet hoort mee te maken. Je vertelt het me met een blik die heel ver terug is in de tijd, die weer alles voor zich ziet gebeuren. Tot je plots weer overgaat tot de orde van de dag. Je hersens bevinden zich in een achtbaan.
Je wordt moe, je lichaam is op. Je benen en voeten zijn zo opgezwollen dat je schoenen niet meer passen. Zodra je je inspant heb je een tekort aan adem. Je hart functioneert niet meer goed met alle gevolgen van dien. Lopen gaat moeizaam en je moet steeds pauzes nemen omdat het niet meer gaat. Iedereen om je heen die je liefhad is inmiddels weggevallen, je echtgenoot, je broers, schoonzussen en zwagers, je beste vriendin is onlangs nog overleden. Jij bent er nu nog als enige overlevende van jouw generatie. Niemand meer die tegen je kan zeggen “weet je nog (.) vroeger toen we jong waren, wat hebben we toch gelachen”. Ik probeer herinneringen met je op te halen maar het is oorlog in je grijze massa. Het is net alsof de herinneringen die we vroeger geschapen hebben voor jou niet hebben bestaan……
Wat zou ik het je gunnen dat je op een avond lekker gaat slapen en dat je slaap vredig en voor eeuwig is. Dat de dagelijkse strijd om te leven afgelopen is en je je verdiende eeuwige rust vindt samen met hen die je liefhad en je voor zijn gegaan.
“Hoi-je leef Von, dich keumst toch gaw wieër trök? ( dag lieve Von, je komt toch gauw weer terug?) ik loop weg en de tranen rollen over mijn wangen.
Liefs Von X
PS ik hou van je